De jaren ’60. Ik groeide op in Hillegersberg in een flat aan de Schubertlaan/van Beethovensingel. Het was met recht een onbezorgde jeugd te noemen.
Mijn school, de Hildegaertschool, was een kwestie van de straat oversteken en dat kon in die tijd nog zonder gevaar.
Uiteraard kende je alle buren in de flat en had je een bepaalde voorkeur voor mensen. In mijn jonge ogen was er natuurlijk de ‘boze’ buurman, de chagrijnige buurvrouw, de bijzondere buurjongen, het mooie buurmeisje, enz.
Toch leefden we gezamenlijk in feite onder hetzelfde dak in een harmonie. In die periode was er geen kommer en kwel en het ging een ieder voor de wind.
De mannen/vaders waren overdag aan het werk en de vrouwen/moeders wisten iedere dag hun weg naar elkanders sherry-flessen te vinden. ‘Toen was geluk nog heel gewoon’.
Op woensdagmiddag was je vrij en je spoedde je naar huis. In feite was dat een soort van ‘afmelden’, want binnen twee tellen ging je weer naar buiten om te spelen. Dit geschiedde altijd op nagenoeg hetzelfde tijdstip. Wij woonden in die periode nog op de derde verdieping van de flat en ik had het mij eigen gemaakt om op geheel eigen wijze het trappenhuis ‘af te dalen’. Slingerend van trap naar trap via de palen naar beneden. Het was natuurlijk de kunst om meer en meer vaardigheid in deze uitbundige manier van naar beneden gaan, onder de knie te krijgen. Hoe gevaarlijker, maar vooral ook hoe sneller, des te beter.
Zo ging ik op een woensdagmiddag op mijn manier zo snel mogelijk naar beneden, want ik wilde voetballen. Tijdens mijn afdaling botste ik bijna tegen een vrouw aan. Verschrikt keek ik haar aan. Voor mij stond een vrouw met een regenkapje en een, door de regen, beslagen bril. Ik had haar op een haar na weten te ontwijken met mijn gezwier en gezwaai richting de begane grond.
De vrouw kende ik niet en ik keek haar angstig aan. In mijn ogen was het een hele enge vrouw. Haar brillenglazen waren zo dik en ik constateerde dat haar handen bruin van het roken waren. Zelf zal ik een jaar of tien geweest zijn en het leek op dat moment een enge droom. Zij was het die de eerste woorden sprak; “Kijk je uit jongen, dadelijk gaat het fout en doe je je zelf nog pijn”.
Het enige dat ik op dat moment wilde, was zo snel mogelijk weg van deze
angstaanjagende vrouw met die ogen door die bril. Volgens mij was het enige dat ik op dat moment kon uitbrengen ‘sorry mevrouw’ was en weg was ik.
Exact een week later en natuurlijk op nagenoeg hetzelfde tijdstip, kwam ik haar weer in het portiek tegen. Nu kon ik haar iets beter ‘observeren’ en in mij opnemen en kreeg ik al een heel ander beeld van haar dan tijdens de eerste ontmoeting. Zij reageerde vriendelijk en ik voelde mij een stuk meer op mijn gemak dan de eerste keer.
In de weken die volgden kwam ik haar iedere woensdagmiddag in het trappenhuis tegen. Uiteraard werd ik als jochie nieuwsgierig wat zij in ‘onze’ flat kwam doen en ben ik een keer stiekem achter haar aan gegaan.
Ik zag dat zij bij mevrouw Begeer naar binnen ging. Mevrouw Begeer was nu net een van de buurvrouwen waar bijna niemand contact mee had. Het enige dat van haar bekend was, was dat zij Franse les aan huis gaf en dat zij ook een bril met enorme dikke glazen had. Kwam je haar tegen in het portiek, dan was er wel het plichtmatige gedag zeggen, maar dat was dan ook alles.
De eerstvolgende keer dat ik mijn mysterieuze dame op de trap tegenkwam, had ik de brutaliteit om te vragen of zij ook naar mevrouw Begeer ging om Frans te leren. Ze keek mij aan en antwoordde bevestigend. Zelf had ik ook net les in Frans op school en de taal sprak (en spreekt) mij enorm aan.
Zij maakte mij duidelijk dat het een hele mooie taal is om te leren en dat ik zeker mijn best moest doen op school.
Regelmatig bleven wij elkaar op de trap tegenkomen en altijd was er een kort praatje. Nooit te lang, want ik wilde naar buiten om te spelen.
Dan zit ik op een avond met mijn ouders naar televisie te kijken en wie zie ik
opeens; Mevrouw Annie M.G. Schmidt! Mijn mond valt open van verbazing.
Dit was dus die mysterieuze vrouw in het portiek. De eerste reactie van mijn moeder was natuurlijk; “ben je niet in de war met iemand anders?” Neen, dit was die mevrouw.
Uiteindelijk zou blijken dat het inderdaad Annie M.G. Schmidt was en zij volgde inderdaad Franse les bij mevrouw Begeer. De schrijfster was toen al druk doende met haar tweede huis in Frankrijk en zij wilde ook de taal zo goed mogelijk beheersen.
Of mijn jeugdige ontmoetingen in het trappenhuis van een flat ooit er toe hebben geleid tot “Pluk van de Petteflet” in 1968 weet ik niet, maar het blijven mooie herinneringen.
De verbintenis tussen Annie M.G. Schmidt en Rotterdam is dus bij deze bevestigd.