Heel vroeger, toen er nog geen geldautomaten bestonden, moest je je geld bij de bank halen.  Zoals dat heette. En dat ging natuurlijk niet zomaar, daar moest je je voor legitimeren en een bepaald geldbedrag fluisteren in het oor van een nogal nuffige juffrouw, die het prachtige beroep van bankbediende uitoefende. Zij kreeg dan een autoritaire uitstraling, omdat zij ging kijken of je wel genoeg geld op je rekening had staan. Pas daarna zorgde de kassier, die in een soort terrarium met laden en schuiven huisde, voor de verlangde bankbiljetten en die werden je dan weer overhandigd door diezelfde juffrouw, nadat ze je naam afgeroepen had. Het envelopje met geld kreeg je als je je handtekening had geplaatst. Dan pas kon je het geld in eigen zak steken. Een tijdrovende gebeurtenis waar niemand over klaagde. In veel bankfilialen stonden houten banken om te zitten en werd de wachttijd gedood met luchtige conversatie. De cliënten hoefden niet heel erg op hun beurt te letten, zoals bij de bakker, want de bankjuffrouw had een zodanig scherp stemgeluid dat je zelfs buiten kon horen wie er aan de beurt was.

Voor de balie stond een forse jongeman, met grote geschrokken ogen en warrige donkere krullen.  Zijn rechterarm zat in een mitella ter grote van een laken voor een kinderbedje, waardoor zijn arm omhoog werd getrokken en zijn ruime sportjas als een soort Griekse toga om hem heen hing. Hierdoor werden zijn handelingen ernstig vertraagd, tot grote ergernis van de bank juf met de snerpstem. Ze had zojuist weer een staaltje van haar stemkunst weg gegeven toen ze de jonge man zijn naam luid afriep, waardoor hij paniekerig overeind schoot, zodat de jas van zijn omvangrijke schouder gleed tot deze de togavorm had aangenomen. Met zijn linkerhand frommelde hij met de bankafschriften en zijn paspoort hield hij tussen zijn tanden. De zichtbaar geërgerde bank employé  sprak alsof ze een kleuter voor zich had en bitste: “U moet toch echt wel een handtekening zetten, anders kan ik u nu geen geld meegeven, hoor. Is er niemand die u kan machtigen?” De jongeman mompelde iets onverstaanbaars en zakte wat meer in elkaar waardoor de jas op de grond gleed. Hij haalde wanhopig zijn linkerschouder op omdat de rechter niet meedeed, spuugde zijn paspoort op de balie en kreunde gesmoord: ”Ik heb het nu nodig… ik ben alleen. Geen hulp enne…” De bankdame keek hem kil aan, plaatste haar vuisten op haar goed gevormde heupen en opende haar mond om hem op zijn verplichtingen te wijzen, toen er vinnig op het raam van de kassiersvitrine werd getikt. Ze draaide zich theatraal om en keek recht in het zorgelijke gezicht van de kassier, die met gefronste wenkbrauwen, nauw merkbaar zijn hoofd schudde en bestraffend zijn vinger naar haar schudde. Met een dan-moet-je-het-maar-zelf-weten uitdrukking op haar toch wel knappe gezicht wendde ze zich weer naar gewonde jongeling, overhandigde hem de enveloppe met geld met de woorden: “voor deze ene keer” Met een vies gezicht en een pen duwde ze het paspoort in de richting van de jonge man, die even niet wist hoe hij dat aan moest pakken. “Wacht, ik help je wel even” klonk er een vriendelijke doch gedecideerde vrouwenstem naast hem.
Hij keek schuin naar beneden en stond oog in oog met een keurig gekleed, dametje van een jaar of 70, dat het paspoort van de balie griste en met een gracieus gebaar in zijn borstzak stak. “Laat me je even helpen. Je staat zo te tobben” zei ze met zachte stem en duwde hem weg van de balie en keek hem door haar brilletje lief aan. Haar wangetjes kleurden roze toen ze zei: “Ik hou er van als zo ‘n grote man hulpeloos is. Die moet ik dan helpen. Daar kan ik niks aan doen.” Onder het spreken hielp ze hem met zijn kleding en de mitella. Ze knoopte zijn jas zodanig dat deze niet meer kon afglijden, drapeerde zijn shawl om zijn nek en stak het geld in zijn binnenzak. Haar hand aarzelde, maar streelde hem toch even over de wang, waarbij ze op de teentjes moest staan en wees daarna vragend naar de gewonde arm. “Gevallen?” vroeg ze. Hij schudde blozend zijn hoofd en stotterde:  “Re-hugby.” “O? Rugby?” vroeg ze verbaasd.  Hij knikte bevestigend. Ze ging bestraffend verder: “Dat moet je ook helemaal niet doen, rugby, dat is toch veel te gevaarlijk? Dan kan je maar van alles breken.” Ze keek hem weer aan en fluisterde: “Pijn?” De jongen glimlachte dapper: “Ach dat valt wel mee hoor, mevrouw.” Zo babbelend waren ze bij de draaideur gekomen, waar het dametje hem doorheen hielp. Buiten namen ze kort afscheid. De sportheld verdween met verende tred om de hoek. Dit gesprekje had hem kennelijk goed gedaan. Het dametje trippelde door de draaideur terug naar binnen. Ze had een lichte glimlach op haar vriendelijke gezichtje. Ze bleef nog even naar buiten staan kijken. “Mevrouw Hagendoorn!!” snerpte plotseling de stem van bank medewerkster. Het dametje ontwaakte uit haar gemijmer, zuchtte en schudde lichtjes met de schouders. Daarna stapte ze met gebalde vuistjes kwiek op de balie af. Ze had nog een rekening te vereffenen.

Aad Wieman. Rotterdam, 5-10-2015

Deel op:

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp