Heeft u wel eens een aap een hand gegeven? Ik wel. In Diergaarde Blijdorp. Het was eigenlijk andersom. De aap gaf mij een hand en samen liepen we met de optocht mee in de richting van de speeltuin, waar ze hun dagelijkse show moesten opvoeren.
Om bij het begin te beginnen ging ik omstreeks 1960, elke dag vanuit school direct naar de Dierentuin, alwaar ik dezelfde soort jongetjes ontmoette met het zelfde enigszins lullige voorkomen als ikzelf. Gevieren vermaakten we ons voornamelijk in de speeltuin, maar bekeken wonderlijk genoeg de dieren los van elkaar alsof het om iets ging wat je nou eenmaal in je eentje doet. Men komt tenslotte in een dierentuin voor de dieren en Blijdorp was in die tijd een tuin met veel kooien en veel verschillende diersoorten, waardoor het meer een tentoonstelling van dieren was dan een diervriendelijk park, zoals het er tegenwoordig is. Je kon de dieren wel beter bekijken dan nu. De verzorgers werden vroeger dan ook oppassers genoemd. Een titel die meer bij een gevangenis hoort dan bij een moderne dierentuin. Ik spoedde mij eerst langs alle dieren alsof ik een opdracht uitvoerde, om dan uiteindelijk in het apenhuis te belanden, want die bewoners vindt men toch de leukste dieren en de mooiste attractie was wel het voederen der mensapen, die in de zomer als een circusact werd opgevoerd in een verhoogde, ronde kooi in de speeltuin. De voorstelling trok veel volk en werd erg bedreven uitgevoerd door de toenmalige verzorger, die zeer populair was. Een man, die ook zijn apen wel mee naar huis nam als ze iets mankeerde. De voorstelling bestond voornamelijk uit de etende primaten, die met een lepel pap van een bordje schepten, terwijl ze netjes op kleine stoeltjes aan een tafel zaten. Althans, dat was de bedoeling. De lethargische Orang oetans bleven meestal rustig zitten en verorberden behendig de eerste twee happen brei, om daarna het bord traag naar de mond te brengen en de rest, veel effectiever, met de tong naar binnen te werken, terwijl ze ondertussen een tafelpoot met hun voet vast hielden. Als het bord schoongelikt was, plaatsten de roodharige primaten de borden op hun hoofd, als een heel gewone afsluiting van de maaltijd. Zo rustig als de Orangs, zo druk en “ondeugend” waren de chimpansees. Ze sprongen rond, gooiden met de borden en klommen in het gaas van de kooi. Kortom: ze maakten er een kolerezooitje van. Tot groot plezier van het jeugdige deel van het publiek, die waarschijnlijk een heimelijk verlangen hadden om deze handelingen de volgende keer op school ook te gaan doen. Als de verzorger de orde in deze chaos had herstelt en ze allemaal netjes aan tafel zaten en rustig gingen eten, steeg er een bewonderend applaus op. Er was een scene waarin een jonge “ongehoorzame” chimpansee op een, op de tafel staand stoeltje moest blijven zitten totdat alle apen na afsluiting van het programma de kooi hadden verlaten, hij als enige overbleef en de spanning ondragelijk werd tot hij eindelijk de verlossende sprong mocht maken in de gespreide armen van de verzorger, die hem ook nog knuffelde. Dit onder luid gejuich van het publiek, dat mee draafde met de door vrijwilligers geduwde oude kinderwagen, waarin de apen gedeponeerd werden om ze als de sodemieter naar het apenhuis te vervoeren, waar ze bij konden komen van hun belevenissen. Het apenvervoer van en naar de speeltuin was voor veel jonge abonnee ’s het spannendst van het dierentuinbezoek. Hele hordes kinderen, waaronder ik, liepen elke keer mee met de kinderwagen, om te kijken hoe de jonge mensapen er van zeer dicht bij uitzagen en om te proberen ze aan te raken. De oudste orang oetan, Ernst, paste niet meer in de kinderwagen en moest derhalve meelopen aan de hand van een vrijwilligster/er. Op een dag had ik me voor de zoveelste keer op tijd bij het apenhuis opgesteld om weer mee te lopen met de kinderwagen caravaan. Er was op dat moment bij de verzorging een lichte verwarring wie wat moest doen en voor dat ik het wist pakte aap Ernst geroutineerd de dichtstbijzijnde hand en dat was per ongeluk mijn hand, terwijl hij eigenlijk iemand anders moest hebben en liep stoïcijns doch haastig achter de kinderwagen aan, waarbij hij voornamelijk op de zijkanten van zijn voeten sloften en met een hand op de grond steunde. Zijn ruwe kromme vingers klemden als een schroef om de mijne en alsof het de gewoonste zaak van de wereld was liepen Ersnt en ik door de dierentuin, aangegaapt door het publiek. Dit was een echt Kees de Jongen moment: “kijk, daar lopen ze. De aap en die jongen. Ze schijnen onafscheidelijk te zijn”. Iets om nooit te vergeten. Zeker niet toen ik later in het natuurhistorisch museum, waar de opgezette dieren staan, plotseling geconfronteerd werd met een opgezette orang oetan, die verdacht veel op Ernst leek. Ik schrok me het leplazarus, verliet het pand en heb nooit meer een voet in dat educatieve etablissement gezet.
Aad Wieman. Rotterdam, 9-9-2015.