De bedwelmende geur van vers gebakken brood, drong vanuit de grote bakkerij het winkeltje binnen, waar de huisvrouwen, die met de portemonnee in de hand, de tas aan hun arm, op hun beurt stonden te wachten. Ze babbelden er intussen lustig op los over allerhande belangrijke onderwerpen zoals het weer, hun man of zaken als: “ik zag dat Riet een nieuwe jas heb, waar doet ze het toch van” of “Kraaig jaaj auk oltijd zo honger van die luch? O, het doet gewaun zeer, joh. Ik mot gauw wa-tebbe, eh koekie of zo, want Ik valt toch ech baaina van de graat, daaluk. En dan een lekkere kom zuipe d ‘r baaj. Weetjenie?” Of “Maaid, ik seg-nog-tege-me-man-ik-zeg. Ik-weenie-wak-heb-mareeehh….”enz. enz. Zulk gezellig gekout hoorde men meestal elke morgen in deze nering en de gemiddelde clientèle genoot hiervan. Vooraan bij de toonbank met de smakelijk gevulde vitrine stond een moeder met een wandelwagentje waarin een brabbelende baby lag. Naast haar hipte en danste een jongetje van een jaar of acht, die behept was met een opmerkelijk woeste, vlammend rode kuif. Water, brilcream, borstel en kam hadden duidelijk geen vat op zijn haardos, dit tot ergernis van zijn moeder die telkens met haar vrije hand zijn stugge pruik probeerde te temmen. Ze was duidelijk zeer moe, wat niet direct aan het haar van haar zoontje hoefde te liggen natuurlijk. Het jongetje liet zich de ruwe liefkozingen van zijn moeder welgevallen alsof het een noodzakelijk kwaad betrof en had zich inmiddels zuchtend op de vitrine gestort om de daarin opgetaste lekkernijen likkebaardend te bewonderen. Aan de beweging in zijn rug zag je een idee ontstaan, want hij knikte blij en wees naar iets in de vitrine. Zijn moeder had geen oog voor hem omdat ze hier, in deze winkel scherp op haar beurt moest letten. Met een aandoenlijk hees stemmetje sprak het jochie snel: “ Mam, maggik een eierkoek?.” “Wat? Nee” “Ma-ham, maggik een eierkoehoek?” “Nee, Roel. Je krijgt geen eierkoek” Sprak de vrouw beslist. Je kon aan haar toon horen dat ze dit al vaker aan de hand had gehad en dat zwichten voor zijn smekende blik op de loer lag en dat was vandaag niet de bedoeling. Hij was toch al zo verwend. Hij pakte haar hand en richtte nu zijn beruchte smekende blik op haar, met de bedoeling haar van binnen te doen smelten. Ze rechte haar rug en werd gered door het winkelmeisje dat haar vragend aankeek. Ze was gelukkig aan de beurt en begon duidelijk en ferm haar bestellingen te plaatsen. Het jongetje zag dat zijn methode niet werkte en wierp zich theatraal voor de vitrinekast, keek verlangend naar binnen, stak zijn handen hemelwaarts en zuchtte met verstikte stem: “Ik krijg ook nooooit een eierkoek” Hij slikte want hij wist dat huilen geen zin had. Dat was meer iets voor zijn zusje. Hij besloot tot een andere strategie. Als zijn moeder een bestelling had uitgesproken siste hij er gauw “en een eierkoek” achteraan. “Een heel wit en een halfje knipkrop..” “En een eierkoek” Na de derde kreet om de eierkoek schreeuwde moeder “Hou op, Roel. Nee, Je krijgt geen eierkoek.” Roel stak nu boos zijn handen in de zakken van zijn spijkerbroek en zweeg verbeten. Al die tijd had een grote zware man met een forse, lichtgroen geruite pet op het hoofd, op een afstandje geamuseerd staan toekijken. De lachrimpels naast zijn ogen verrieden hem, terwijl hij probeerde zo ernstig mogelijk naar eierkoekenstrijd te kijken. Toen hij aan de beurt was bestelde hij: “Een halfje volkoren en O, ja. Geef mij al die eierkoeken” Het effect op roodharige Roeltje was adembenemend. Het anders zo kleurige gezichtje werd spierwit, zijn lichtgroene ogen veranderden in donkere poelen van woede. Hij draaide zich langzaam en met gebalde vuisten naar de verachtelijke figuur die zo laaghartig al zijn eierkoeken inkocht en verhief zich om de onverlaat van repliek te dienen, toen zijn moeder op tijd ingreep met de corrigerende kreet: “Roehoel!!! Je houdt je mond, hoor. Die meneer moet zelf weten of hij 1 of 16 eierkoeken koopt. Daar heb jij niks mee te maken.” De jongen liep leeg en kon zijn tranen nauwelijks bedwingen. De man met de groene pet stapte op het teleurgestelde ventje af en diepte uit de zak een eierkoek op en hield het de jongen voor, die verbaasd opkeek en met een triomfantelijke blik op zijn moeder de koek aannam. “Ach, dat hoeft helemaal niet hoor meneer. Hij hoeft niet altijd zijn zin te hebben” en tegen haar zoon: “Wat zeg je nou?” “Hij hoeft niks te zeggen hoor, mevrouw. Ik ben jarig vandaag en dit is voor mij collega ‘s. Jullie hoeven me niet te feliciteren en een goede morgen nog allemaal” Hij nam met een zwierig gebaar zijn pet af en daar onder bleek hij het zelfde weerbarstig rode haar te dragen als Roeltje. De aanwezige klanten keken allemaal verbaasd zwijgend de groetende man na en begrepen: ze waren getuigen van een staaltje solidariteit van roodharigen onder elkaar. Daar ga je niet tussen komen