Zo, op de valreep, voor het einde van 2012, heb ik de ‘behoefte’ aan een praatje ‘poep’.
Ben ik zo een viespeuk? Welnee, maar aangezien ik A. begin dit jaar nog in het ziekenhuis lag en geholpen ben aan mijn darmen, B. de hondenpoepproductie van dit huishouden dit jaar met 50% is gereduceerd en C. ik een verzoekje kreeg van ene mevrouw Olsthoorn uit Wateringen betreffende een serieuze activiteit tussen huis en school in de vroege 70’s (met dank), bij dezen mijn herinneringen hier aan.
In 1970 kwam het gezin in Ommoord wonen. In een flat. Dat was zeer vooruitstrevend. Ik weet nog hoe nietig ik me voelde wanneer ik voor de flat ging staan, achterover leunde en naar de 14e etage keek. Alsof de flat zó op je kon vallen.
Ook de geuren van nat beton, zand, teer en olie, de geluiden ’s ochtends van de heimachines, het vele groen, klaprozen en korenbloemen, madeliefjes tot kransjes vlechten en spelen in ‘de bouw’ doen mij als in een tijdmachine terugflitsen naar die tijd.
Fietsen door de wildernis, daar waar nu de Bessen en Heides zijn, verstoppertje in het hoge ongemaaide gras wat nu het Ommoordse Veld is en natuurlijk het afbreken van stukken watervast krijt. Dat was helemaal geen krijt -wel watervast- het waren brokstukken van de betonnen platen die als tussenmuur in de aan te bouwen flats moesten dienen. Wij tekenden op het schoolplein daar de hinkelspellen mee en deden Landverovertje. Na een regenbui kon je gewoon in de volgende pauze doorspelen.
De Lagere School was op ongeveer 15 minuten lopen van de flat waar we woonden.
Maar het kon ook sneller.
Zoals ik in een eerder stukje al vertelde, hadden alle kinderen kaplaarzen aan met daarin, oooh waar zijn ze gebleven, dikke pantoffelsokken, geruit, met een ritsje bovenop. De kaplaarzen kochten we bij van Meerten op de Hesseplaats en bovenin, aan de binnenkant, schreven de ouders je initialen.
In de school gingen de laarzen onder de kapstok en iedereen liep op de slofjes. Lekker warm en comfortabel.
De snelle weg was door het weiland. Daar waar nu sportvereniging W.I.ON. is, was een weiland met koeien. Daarachter de boerderij met zijn grote Gouden Regen, een kastanjeboom en bloesembomen.
Wij waren niet bang voor de koeien, we trokken pollen gras uit de grond en voerden ze.
De koeien waren ook niet schuw, maar soms alleen maar nieuwsgierig.
Dé sport was, om te checken hoe vers een vlaai was. De koeienvlaaien met een laagje vloeistof erop sloegen we over, die waren vers, want het plasje van na het poepen lag er nog op. De droge vlaaien, dát was de sport.
Voorzichtig, alsof je het eerste ijs op de sloten testte, flap-flap-flap met de neus van je laars beroeren.. klonk het meer als flats-flats-flats dan was het een verse.
Maar soms…. ging het mis. Dan zakte je door de vlaai. En zat je tot voorbij de zool van je laars onder met koeienflats. Dan was je dus echt niet vroeger op het schoolplein, want je probeerde met alle macht de poep van je zolen en zijkanten van je laars te krijgen door je voeten door het schone gras te slepen.
Soms, zo in het vroege voorjaar, ruikt het hier buiten weer naar koeienmest, dan gieren de boeren die aan de Rotte nog vee houden.
Mensen zeggen dan: bah! Het stinkt buiten.
Ik niet, ik denk: mmmmmmmmmmmm kaplaars!
We dansen de Kakkietrap!