In 1960 kreeg ik ter ere van mijn twaalfde verjaardag een jaarabonnement op “Diergaarde Blijdorp”. Een fantastisch cadeau. Ik zou daar veel vrije tijd gaan doorbrengen en naar de dieren kijken die ik normaal op de kleine plaatjes in de Verkade albums kon bespeuren. Deze albums kreeg ik ooit van een oom en tante die er toch niet meer in keken, terwijl ik, als ik daar op bezoek kwam, gelijk naar de boeken vroeg. “Dierenboeks” zou ik volgens mijn tante de zoölogische lectuur genoemd hebben. Het is mogelijk. Veel later hoorde ik van mijn moeder wat de ware reden was om mij dat prachtige cadeau te geven. Bij ons in de straat woonde een familie, die bestond uit een forse vrouw, een heleboel grote zonen en een tweetal kleinere jongens. Met de twee jongsten speelde ik op straat. In de vorm van wat onhandig tegen een bal schoppen, die zelfde bal van de tramrails halen om het spel weer te hervatten. Of een onduidelijk spel waarbij men zich moest verstoppen en niet per se gevonden hoefde te worden. Bij de volkstuintjes (de ”tuimpies”) een beetje rondklooien totdat we weggejaagd werden. En televisie kijken in een kale en rommelige huiskamer, die vol stond met aftandse meubelen die neergezet waren in een theateropstelling zodat iedereen de grote zwartwit televisie goed kon zien. Op het toestel werd het kinderprogramma “Dappere Dodo” uitgezonden. Het was een poppenkast vertoning, die heel populair was in die tijd en omdat er toen maar enkele gezinnen in het bezit waren van een toestel, was de ruimte bevolkt met buurkinderen, neeffies, niggies en de broers die op de achtergrond bierdrinkend en vuilbekkend probeerden de televisie te overstemmen. Dit werd duidelijk niet getolereerd door de moeder, die met haar enorme gestalte in een grote fauteuil geperst zat en krijsend liet weten dat de mannen hun vuile kankerkoppen dicht moesten houden. Dappere Dodo kon me maar matig boeien. Ik keek liever besmuikt naar de familie. Twee broers deden me sterk denken aan de plaatjes van Neanderthalers uit onze Winkler Prins encyclopedie. De derde broer vertoonde een frappante gelijkenis met Sammy Davis jr., maar dan zonder zang en virtuoze dans. Ze werden aangesproken met koosnaampjes als Henkie, Appie, Pietje en Wimpie. Keessie, de jongste en drukste, was toen de enige zonder strafblad, zoals ik later begreep. De rest van de broers waren net uit, of onderweg naar verschillende penitentiaire inrichtingen of tuchtscholen. In de loop van de tijd hoorden we meer. Mijn moeder sprak de reusachtige vrouw af en toe, wat een merkwaardig tafereel opleverde omdat de gigant twee maal zo groot was als mijn moeder . Die vertelde vrijuit over de wandaden van haar zonen, waarvan er een paar zo langdurig waren opgesloten dat we ze nooit te zien kregen. Een van de broers werd als “goed” betitteld en “Ach, hij drinkt wel eens een biertje teveel en slaat dan de boel kort en klein. Maar verder is het een goeie jongen.” Een kniesoor die daar op let. We hebben allemaal wel eens wat. Op een keer was er ‘s avonds rumoer in de straat, veroorzaakt door de aankomst van een politiewagen. Wij dachten dat er iemand opgehaald werd. Maar nee, een van de neanderthalers werd thuis gebracht. Zo lazarus als een kanon. Moeder haastte zich waggelend naar buiten en riep: “. Neempu hem assieblief weer mee.” Toen de agent vroeg waarom, sprak ze de legendarische woorden: “ O, meneer het is zo ’n teringlijer”
In die huiskamer waar televisie gekeken werd zat ook een mannetje, verscholen achter een dikke bril met plusglazen waarin zijn ogen akelig groot werden. Hij zat op een stoeltje en bemoeide zich nergens mee. De heer des huizes. Verder heb ik hem nooit gezien. Op een gegeven moment verscheen er in die kamer een sterk geurende en zeer kleurig geklede knappe jonge vrouw met zwart geverfd haar en vuurrode lippenstift. De zus. Later hoorde ik een buurvrouw met een zuinig mondje zeggen, dat ze wel de hoer zou spelen. Mijn moeder heeft mij nooit verboden bij de familie over de vloer te komen. Handig werd het lidmaatschap van Blijdorp ingezet. Ik ging bijna elke dag direct vanuit school naar de dierentuin met mijn abonnement in de aanslag. De broers zag ik niet meer. Alleen op afstand. Keessie riep dan nog wel eens wat honende onverstaanbaarheden mijn richting uit, maar daar bleef het bij. Op deze manier werd ik uit een kwalijke omgeving gehaald. Naadloos.
Jaren later speelde ik mee in een kerstspel dat opgevoerd werd in de Noordsingel gevangenis. Toen ik tussen de gordijnen door gluurde naar de gedetineerden, zag ik tot mijn schrik Keessie tussen de banken door schuifelen op zoek naar een geschikte zitplaats. Van de vroegere bravoure was weinig over en ik wist zeker dat hij me niet zou herkennen in mijn malle outfit als 1 van de 3 koningen.
Aad Wieman. Rotterdam 31-8-2015.