Mei 1960. De ochtendzon zorgt voor een aangename temperatuur waardoor de wachtende trampassagiers in een goede stemming zijn. En lijn 11 is precies op tijd. Tijdens het instappen worden ze hartelijk verwelkomd door een markante conducteur: “ Gommelmogge dames en heren er is nu nog plaats , dus ga gauw zitten….of blijf staan, wadduwil”
Tegen een hoogzwanger kindvrouwtje zegt hij: “Kom gauw zitten, meissie” En helpt haar naar de dichtsbijzijnde zitplaats. Wacht tot ze zit en terwijl hij met een zwierig gebaar aan het signaalleertje trekt schalt zijn zware stem: “Houwwuvast!” Als de tram zich in beweging zet begint hij aan zijn kaartjeskoopronde. Als een goochelaar hanteert hij het kaartjeskistje, het stempelapparaat en het allermooiste machientje dat er bestaat: de kleingeldwisselaar met zes aparte vakjes- en schuifjes voor de munten. Voor de kleine jongen die bij zijn moeder op schoot gezeten het apparaat van dichtbij kan bekijken is het een wonder van vernuft als hij de handen van de conducteur vlug en virtuoos langs de verschillende schuifjes ziet gaan. De duim van de conducteur gaat zo snel dat hij niet ziet wat er nou precies gebeurt en onderzoekt het dan zelf maar. Hij druk een schuifje naar beneden en kijkt verwondert een grote munt na, die ratelend op de vloer van de tram valt. De rijksdaalder krijgt niet de kans om weg te rollen omdat de conducteur er zijn voet opzet. “Ahah, poging tot diefstal!” roept de conducteur terwijl hij de munt onder zijn schoen vandaan haalt.
Als hij weer rechtstaat ziet hij dat de geschrokken moeder haar zoontje een lel voor z’n kop geeft. “Ach mevrouw, hij wil alleen maar effe kijken hoe het werkt. Zo erg is dat toch niet? Deed ik vroeger ook” en klopt het jongetje vriendelijk op het hoofd. De moeder kijkt lichtelijk verward toe hoe de conducteur hem de werking van de wisselaar laat zien en het hem zelfs even laat proberen
“Jij wilt zeker later ook conducteur worden, hè?” vraagt hij, waarop het jongetje snel antwoord met: “Nee hoor, vliegenier.” “Veel beter” glimlacht de conducteur en is al bij de volgende klant: een chic uitziende dame die op bekakte toon haar bestelling plaatst, waarop hij reageert met de vraag of hij het kaartje ‘voor haar in moet pakken’ en stapt verder. Hij hoort twee opgeschoten jongens dubbelzinnige opmerkingen maken over het zwangere kindvrouwtje, draait zich om en bijt de brutaalste van de twee toe: “Als jou moeder het toen niet gedaan had, hadden we nu een etterbakje minder gehad,” en loopt gelijk door naar het aanstaande moedertje met de vraag of ze een grote mensen kaartje wil, knikt haar beschermend toe en roept “Klaasje de Vries!!” De volgende halte is de Claes de Vrieslaan. Als hij het balkon opstapt ziet hij net op tijd dat een man, die met zijn rechterhand het rechterhandvat bij de open balkondeuren vastheeft, zich klaar maakt uit de tram te stappen voordat deze stilstaat. “Meneer! U moet wel met de linkerhand het linkerhandvat vasthouden anders…” “Bemoei je d’r niet mee” snauwt de man, stapt uit en maakt een behoorlijke schuiver, waardoor hij met zijn gezicht op het asfalt terechtkomt naast de langzaam rijdende tram, die even later tot stilstand komt. De conducteur roept vanuit de tram en naar de verblufte gevallene; “Nooit naar de conducteur luisteren, want die is toch gek”. Dan kijkt hij naar het bordje naast de deur en mompelt: “En het staat er toch zó duidelijk”
Door de nieuwe passagiers is de tram nu vol, met als stralend middelpunt de conducteur, die als een veldheer om zich heen kijkt en brult: “Houdduvast” Als het rijtuig weer in beweging komt vraagt een nerveus bewegende jongeling aan de somber kijkende heer naast hem: “Me-me-meneer, koh-koh-homt deze tra-tra-tra hem o-o-wook bij de Be- he- he- laak?” De aangesprokene kijkt met opeengeklemde kaken strak voor zich uit en zwijgt. De jongeling herhaalt zijn vraag met hetzelfde resultaat. Gelukkig brengt de conducteur redding en legt hem geduldig uit waar hij moet overstappen, waarop de jongeling goed geïnformeerd het voertuig verlaat. De conducteur draait zich om naar de somber kijkende heer en vraagt: “Waarom gaf u die jongen nou geen antwoordt? Hij heeft het toch al zo moeilijk!” De aangesprokene staat zichtbaar moed te verzamelen en hakkelt dan zijn antwoord: “Duh..duh… henku daddik een kuh-huh-huh…lap imme gezicht wil hebben?”
De conducteur kijkt eerst verrast en begint dan onbedaarlijk en aanstekelijk te lachen. Enkele omstanders lachen mee en weldra lacht het hele balkon en daarna de hele tram. Op straat kijken de mensen verrast op. Wat is dat nou, een schaterende tram, zie je ze denken.
Als de lachbui geluwd is, stapt de conducteur op de sombere heer af en bied zijn excuses aan. Maar ja, het was ook zo grappig, toch?. Hij knikt glimlachend en stapt daarna, met een hele meute nog nalachend, uit bij de volgende halte, waar twee keurig geklede heren op het punt staan in te stappen. Ze aarzelen. De langste van de twee roept naar de conducteur: “Hee Sie! Die geht bis zum Hauptbahnhof?”
Door de stem van de Duitser maakt de aangesprokene een ware metamorfose door. Allereerst verstart zijn houding. Zijn gezicht wordt spierwit en zijn ogen groot en zwart. Van de vriendelijke Rotterdamse conducteur is weinig meer over. Hij probeert zich duidelijk te beheersen en de passagiers zien zijn worsteling en zwijgen eerbiedig. Hij moet hen wel kaartjes verkopen en stapt als een zombie op de mannen af. Op dat moment hoort hij de een tegen de ander zeggen: “Was ist komisch, Sie sehen hier fast keine antiken Gebäude” De conducteur staat bijna neus aan neus met de langste Duitser, boort zijn woedende blik in de ogen van zijn opponent en sist: “Die hebben jullie in 1940 in mekaar gepleurd. En nou mijn tram uit!!” De beide heren sluipen beduusd naar de balkondeuren, wachten tot de tram stopt en stappen onhandig uit. Van hun arrogante houding is niets meer over. De conducteur kijkt dof voor zich uit en mompelt: “Ze hebben me vast niet verstaan, maar wel begrepen.” Wat door luid applaus wordt onderstreept.
Aad Wieman, Rotterdam 19-6-16. Met dank aan Jolanthe van Dongen, die mijn tekst redigeert.