Dit is een kort verhaal in verschillende delen waar ik mijn tijd voor neem. Alle namen van de personages en dit verhaal zijn tijdens het schrijven eigenlijk zo gemaakt dus mocht er iets overkomen alsof het echt was dan is dit toeval.
Wat is dit heerlijk zeg
Dacht hij toen hij op het bankje voor het rusthuis zat en even zijn ogen dicht deed. Sinds vandaag was er een vrede in hem die hij niet kon plaatsen. Zijn kleinkinderen zaten bij hem en keken hem aan. “Gaat het goed, opa?” vroeg Jasmijn zachtjes. Hij gaf haar een glimlach en knikte zijn hoofd langzaam op en neer. “Vandaag is het de dertiende toch?” “Ja, dertien Mei, opa.” Een warme glimlach vertelde hun dat het tijd was voor een herinnering van hun Opa, de man van wie de twee jonge vrouwen en drie jonge mannen zo gek waren.
Het is oorlog en onsch leeger is eendrachtig onsch land aan ‘t verdedigen.
Zo klonk het over de radio bij de familie Van Breeden. Vader Frans zuchtte en schudde zijn hoofd terwijl hij zijn hand ophield. Hij zag Frans Jr al zijn lippen bewegen om iets te zeggen. Maar Junior bleef toch stil en luisterde mee.
Al drie dagen lang vechten zij tegen den Duitschers en wederom vraagen wij u om alle mannen van zestien jaaren en ouder om zich te melden bij de kazerne in uw buurt en mee te strijden tegen onze aanvallers. Strijd u niet, blijft dan binnen en verdeedig uw familie!
De man op de radio sprak door terwijl Frans opstond en Maria strak aankeek. “Ik meldt mij aan.” Zei hij met een toon dat haar vertelde dat er niets op in te brengen was. Maar toch stond ze op en keek hem verschrikt aan. “Nee! Ik ben hier op tegen!” Ze gilde dit bijna uit van woede en angst terwijl ze hem omhelsde. Beiden hoorden de woorden van de man in de radio niet meer, ze keken elkaar in de ogen aan. Frans voelde de woede omdat de Duitsers nu zijn land aan hadden gevallen. Tenslotte waren ze in 1918 verslagen en was Nederland al die tijd neutraal gebleven.
… en dus nogmaals vraagt de overheid u in deze stad: verdeedig uw stad. Den Duitschers zijn nochtans nog niet over de brug omdat onze strijders, onsch leeger, hen heldhaftig en vol goede moed aldaar bevechten en zoo het Noorden des Stads verdeedigen! Weest trots op hen!
“Ik heb dagen hier over nagedacht. Het kan nu eenmaal niet zo zijn dat we ons zomaar overgeven aan hun!” Zei Frans met een boze ondertoon in zijn stem, niet eens meer luisterend naar de radio. En inderdaad, hij had er al dagen over nagedacht. “Iedereen kon dit al zien aankomen maar niemand deed er wat tegen, wij mochten niets doen totdat het te laat was. Het is nu te laat en het is mijn eer en doel om mijn land te verdedigen.”
Ze huilde maar wist ergens dat hij gelijk had. “Ga en verdedig ons, maar vecht ook voor ons.” Zei ze zachtjes. Ze wist dat ze hem niet kon tegenhouden. Een traan biggelde over zijn rechterwang en hij keek naar zijn voeten, toen draaide hij zich om en keek Junior aan.
“Frans, je bent nu vijf jaar oud en de man van het gezin. Help je moeder en luister naar haar.” Hij gaf z’n zoon een aai over zijn bol en keek toen zijn vrouw weer aan. “Ik hou van je, Maria.” Ze vloog naar hem en met beide armen om zijn nek zoende hem zoals ze nog nooit gedaan hadden. Na wat minuten liet hij haar los en glipte onder haar armen vandaan. Met een stevige blik in zijn ogen en zijn aders die klopten in zijn lichaam van woede, liep hij de trap af, de voordeur door, en liep de Oude Binnenweg op. Met een geforceerde geruststellende blik naar zijn vrouw en zoon keek hij omhoog naar zijn ouderlijk huis. Hij wist dat hij het niet meer zou zien…
Maria en Junior keken hem na. Junior keek op naar zijn moeder. “Waar gaat papa naartoe?” Maar ze reageerde niet, ze keek alleen maar naar haar man die trots zijn land zou verdedigen. Tegenover hen stond de vrouw van de groenteboer die haar blik herkende en liep op haar af. “Mijn man gisteren, nu Frans.” Maria zei niets, ook niet toen Truusje haar armen om haar een sloeg en haar vasthield. Junior begon te huilen. Nu pas voelde hij dat er iets was gebeurt omdat mama huilde en papa wegliep. Hij voelde de hand van Tante Truus op zijn hoofd en keek op. “Wees trots op je vader, kind.” Hierop rende hij al huilend naar binnen.
Junior ging op de stoel van zijn vader zitten en luisterde naar de radio. Er speelde nu een muziekje en al snel liep hij naar zijn bed in de achterkamer om daar op zijn buik te liggen, zijn gezicht in zijn harde oude kussen. Hij huilde zachtjes verder totdat hij een hand op zijn rug voelde. Er was maar een persoon die dit deed bij hem als hij huilde. “Papa komt weer terug, lief kind.” Het was Tante Bep, de zus van zijn moeder. Ze gaf hem een stukje chocolade en stond op. Nu pas hoorde hij de stem van zijn moeder, Tante Truusje en Tante Bep, die al weer sprak toen ze de voorkamer in liep. “Fiere knul.”
Na een tijd liep Junior de voorkamer in en werd gelijk door Tante Bep vastgepakt en op haar schoot neergezet. Ze kroelde even met hem terwijl ze aan het praten was met de andere vrouwen. “Waar is papa heen?” Vroeg hij aan hun. Op deze vraag werd het erg stil en begon zijn moeder weer zachtjes te huilen. “Papa gaat strijden voor onze vrijheid, zoon.” Maar hij begreep het niet. “Rot Duitsers!” Riep Tante Truusje ineens. Ook zij begon te huilen. Junior keek naar hun, sprong van de schoot van zijn tante en liep naar zijn moeder en deed zijn armen om haar heen.
De ganse nacht spraken en huilden de vrouwen met elkaar. Opa Frans kwam ook nog even langs maar vertrok snel weer. Junior had maar weinig geslapen vanwege dit en sliep daarom in de erg vroege ochtend totdat Maria gilde en Fransje uit zijn bed tilde. Verschrikt stond ze voor het raam in de voorkamer. Ze zagen daar Duitsers de Oude Binnenweg oprijden. “We moeten vluchten! Snel!” Terwijl ze dit zei, zette ze hem weer op de grond en liep naar de kast om hierin een kistje te pakken. De inhoud, zo’n zestig gulden, stopte ze in haar kousen. Na nog wat spulletjes gepakt te hebben liep ze naar beneden. De stoet was al voorbij maar de buren stonden nog buiten.
Ze praatten met elkaar in angst. “Waar gaan we heen?” Zei Maria, trekkend aan de hand van Junior, zich haastend naar de groep mensen op het plein. Ze keken elkaar aan. “Misschien is het beter om hier te blijven en zien wat er gebeurt!” zei de oude Peeter van Dam. “Ik denk dat men snel hier zal zijn.” Hij wees naar de twee vrouwen van wie de mannen naar de Mariniers Kazerne waren vertrokken. “Het is beter om te vertrekken” zei Maria zachtjes terwijl ze naar haar schoenen keek. Truus en Bep keken haar aan en zuchtten terwijl ze naar het oude hangertje keken dat zichtbaar over de trui van Maria hing. Het was een kleine gouden Davidster die al zo lang in haar familie voorkwam, van moeder op dochter, dat men het ontstaan er niet eens meer van wisten.
Terwijl de grote mensen spraken had Junior zich bevrijd van de stevige grip van zijn moeder en was al weer aan het spelen. “Ik rij naar Kralingen, ik rij naar Zuid, ik rij het centrum in..” zong hij terwijl hij een kleine ronde hoepel van een oud biervat met een stokje probeerde voort te duwen. Nu dat hij buiten was en het zonnetje scheen voelde hij zich al een stuk beter. Al snel kwamen Jantje, Piet en Harm ook aan om met hem mee te spelen. Ze genoten er al gelijk van en liepen al snel de straat in waar ze al direct tegen de agent van de politie botsten. De man keek nors op hun neer. “Kom, kinderen. Kijkt uit! Nu terug naar jullie ouders, het gaat hier niet goed!”
Opa keek op naar Jasmijn, toen naar Esmeralda, Janus, Bert en Frans. “En toen, opa?” vroeg Bert. Hij gaf hun een glimlach en stond op, zwaar leunend op zijn stok en zich al richting binnen begaf. “Morgen weer. Ik ben moe.” Zonder tegen te sputteren stonden ze allemaal op en liepen met Opa mee naar binnen en namen afscheid toen hij eenmaal op de bank lag om even te slapen. “Frans” riep hij toen de rest al naar buiten liep. “Mocht de tijd komen, dan mag je de boeken uit de kast hebben.” Frans keek hem aan met een wenkbrauw omhoog. “Hoe bedoelt u?” Maar Opa glimlachte naar hem. “Geniet van je avond.”
Frans liep naar buiten en zei er niets meer over. Hij pakte zijn telefoon en Sms’te zijn vriendin terwijl de groep zich weer naar huis begaven.